In januari moet de aangifte btw over december of het vierde kwartaal 2020 ingediend worden. Die laatste aangifte van het jaar vergt altijd extra aandacht vanwege enkele bijzondere posten die daarin verwerkt dienen te worden.
Privégebruik auto
De bekendste post is de aan te geven bijtelling wegens privégebruik van auto’s in rubriek 1d van de aangifte. In verreweg de meeste situaties pleegt het forfait privégebruik auto toegepast te worden: 2,7% van de cataloguswaarde inclusief BPM en btw indien de btw over de aanschaf is afgetrokken en de auto nog niet vier jaar na het jaar van ingebruikname in gebruik is (anders is de bijtelling 1,5%).
Bij grote wagenparken en/of relatief weinig privékilometers kan bijtelling van het werkelijke privégebruik veel aantrekkelijker zijn dan toepassing van het forfait. Dat vergt echter wel extra kosten en rekenwerk en een duidelijke kilometeradministratie of andere bewijsgegevens. Blijkens recente jurisprudentie moeten die gegevens specifiek zijn en kan niet volstaan worden met algemene normen. Vrijwel altijd zal dus het forfait gehanteerd worden.
Wat overigens nogal eens vergeten wordt is dat woon/werkverkeer voor de btw als privégebruik telt, dus anders dan voor de loon- en inkomstenbelasting!
BUA en personeelsvoorzieningen
Bij ondernemingen met personeel en relatief forse personeelsvoorzieningen gaat de Belastingdienst ervan uit dat er een zogenaamde BUA-berekening in het dossier aanwezig is. BUA staat voor “Besluit Uitsluiting Aftrek omzetbelasting 1968”. Volgens dat besluit is voorbelasting op bepaalde kosten met een privé/onzakelijk karakter in eerste instantie geheel verrekenbaar, maar dient in de laatste aangifte van het jaar een correctie plaats te vinden voor het niet-aftrekbare deel. Het betreft met name relatiegeschenken, personeelsvoorzieningen (o.a. verstrekken van huisvesting, loon in natura, privé-vervoer, spijzen en dranken beneden de kostprijs, bijvoorbeeld in een bedrijfskantine). Privégebruik van een auto telt niet mee.
Dankzij drempels heeft het BUA voor kleinere ondernemingen geen gevolgen. Een correctie is namelijk niet nodig indien de waarde van de personeelsvoorzieningen lager is dan € 227 per personeelslid.
Herziening van voorbelasting
Aangeschafte onroerende en roerende zaken worden voor de btw na het aanschafjaar nog respectievelijk vier en negen jaar gevolgd (herzieningstermijn). Indien aan het eind van het aanschafjaar of in een volgend jaar blijkt dat het bedrijfsmiddel anders (meer of minder voor belaste prestaties) gebruikt wordt dan in het aanschaftijdvak is aangenomen, dient de in het aanschaftijdvak afgetrokken voorbelasting (deels) gecorrigeerd te worden in de laatste aangifte van het jaar.
Een aandachtspunt hierbij zijn situaties waarin een bedrijfspand met btw verhuurd wordt. Voorwaarde voor belaste verhuur is namelijk dat de huurder de onroerende zaak voor doeleinden gebruikt waarvoor de huurder minimaal 90% recht op aftrek van voorbelasting heeft. Indien de huurder niet aan die voorwaarde voldaan heeft in een boekjaar, moet de huurder dat binnen vier weken na dat boekjaar melden aan de verhuurder én aan de Belastingdienst door een ondertekende verklaring uit te reiken (dus vóór 28 januari 2021 als het boekjaar 2020 betreft). Dat heeft meestal fors nadelige btw-gevolgen voor de verhuurder. In huurovereenkomsten pleegt daarom afgesproken te worden dat de huurder die gevolgen moet compenseren.
Teruggaaf btw op oninbare debiteuren
Sinds enkele jaren kan btw op oninbare vorderingen in iedere btw-aangifte teruggevraagd worden. Vooral in deze coronaperiode met afnemers met betalingsproblemen is van belang te weten dat deze btw teruggevraagd kan worden zodra één jaar is verstreken na de uiterste betalingstermijn van de factuur (of eerder indien oninbaarheid eerder aantoonbaar is, bijvoorbeeld vanwege faillissement van de afnemer).
In dit artikel zijn enkele hoofdpunten behandeld. Uiteraard kunt u voor details en voor uw specifieke situatie terecht bij uw fiscalist of relatiebeheerder.
27 januari 2021
Geplaatst in:
Nieuws