Aanvankelijk zou de Hoge Raad pas in augustus of september duidelijkheid geven in diverse procedures over box 3. Dat is nu echter al op 6 juni gebeurd. De Staat heeft ongelijk gekregen en moet nu in veel gevallen box 3 heffingen gaan verminderen. In dit bericht bespreken we de belangrijkste gevolgen.
Box 3 nog steeds discriminerend
De Hoge Raad bepaalde in het kerstarrest van 24 december 2021 dat belastingheffing over forfaitaire rendementen voor zover hoger dan de werkelijke rendementen een schending betekende van het Europese discriminatieverbod en het eigendomsrecht. De box 3 heffing over banktegoeden is daarna aangepast in besluiten en wetgeving en hoeft geen probleem meer te vormen. Maar de box 3 heffing over overige bezittingen is nog steeds discriminerend heeft de Hoge Raad op 6 juni vastgesteld. Dat geldt voor de jaren tot en met 2022, maar ook voor de lopende Overbruggingswet die sinds 2023 geldt.
Staatssecretaris Van Rij dacht dat de wettelijke aanpassingen voldoende aansloten bij heffing over het werkelijke inkomen, maar heeft dus ongelijk gekregen van de hoogste fiscale rechter. Er mag slechts over het werkelijke rendement geheven worden en niet over een forfaitair hoger rendement. Het gevolg is dat de Staat in veel gevallen box 3 heffing moet gaan teruggeven (of minder kan gaan heffen). De Staatssecretaris neemt aan dat dit een strop van diverse miljarden betekent.
Er kan geen nadeel voor belastingplichtigen optreden, dus bij een hoger werkelijk inkomen wordt niet extra geheven. Uitgangspunt is de wettelijke regeling van heffing over forfaitair rendement en uitsluitend als het werkelijk rendement lager is moet de heffing over dat lagere werkelijke rendement plaatsvinden. De Hoge Raad heeft overigens wel in het voordeel van de Staat bepaald dat in vrijwel alle gevallen geen rente vergoed hoeft te worden over de belastingvermindering.
Berekening werkelijk rendement
De Hoge Raad heeft gelukkig ook meteen duidelijke regels gegeven over hoe het werkelijke rendement berekend moet worden:
- Het gaat om het in een kalenderjaar genoten rendement over het gehele box 3-vermogen zonder aftrek van het heffingsvrije vermogen.
- Het gaat om het normale rendement en er wordt dus geen rekening gehouden met inflatie.
- Naast rechtstreeks uit het vermogen getrokken inkomsten als rente, dividend en huur, tellen ook gerealiseerde én ongerealiseerde positieve en negatieve waardeveranderingen mee. Ook tijdens het kalenderjaar genoten rendement telt mee, dus ook het rendement op in de loop van het jaar gekochte en verkochte vermogensbestanddelen (bijvoorbeeld effecten, vastgoed of bitcoins die op 1 januari niet in bezit waren maar later in het jaar zijn verhandeld). Er moet dus goed bijgehouden en berekend worden welke mutaties er tijdens het jaar zijn geweest.
- Er komen geen kosten in aftrek behalve werkelijke rente van schulden die met het box 3-vermogen samenhangen.
- Er wordt geen rekening gehouden met andere jaren. Er is dus geen verliesverrekening over de jaargrens heen.
De bewijslast ligt bij de belastingplichtige. Die zal het lagere werkelijke rendement aannemelijk moeten maken. Er was door de Belastingdienst al een digitaal formulier voorbereid voor belastingplichtigen om opgaaf te kunnen doen van het werkelijke rendement. Na deze 6 juni arresten zal dat formulier aangepast worden.
Globale gevolgen voor beleggers
Globaal valt voor beleggers met verschillende soorten vermogensbestanddelen het volgende te verwachten:
-
Belastingplichtigen met veel vastgoed in box 3 zullen in veel gevallen weinig aan deze arresten hebben vanwege de waardestijgingen die meetellen en waarvan de afgelopen jaren vrijwiel ieder jaar sprake was. Dat kan uiteraard wel per situatie en afhankelijk van het soort vastgoed anders zijn.
-
Belastingplichtigen met effecten kunnen wel iets aan deze arresten hebben, namelijk in een jaar met waardedalingen zoals in 2022. In de meeste andere jaren waren er waardestijgingen. Ook hier geldt dat dit afhankelijk is van de soort effecten en dat de uitkomst dus per belastingplichtige anders kan zijn.
-
Vooral belastingplichtigen met laagrentende vorderingen zullen profiteren van deze arresten. Daarbij is wel van belang dat niet alleen naar die vorderingen gekeken moet worden, maar naar het rendement op het gehele box 3-vermogen. Denkbaar is dus dat een laag rendement op vorderingen geen lagere box 3 heffing oplevert indien dat lagere rendement gecompenseerd wordt met hogere rendementen op andere box 3 vermogensbestanddelen in hetzelfde jaar.
Nog geen actie!
Het is nog niet nodig om de Belastingdienst te informeren over het werkelijke rendement of andere acties richting de Belastingdienst te starten. Staatssecretaris Van Rij heeft namelijk meteen op 6 juni bekendgemaakt: “Wij gaan de uitspraken en de gevolgen van de uitspraken nu bestuderen en in kaart brengen. Ik verwacht dat hiervoor zo’n acht weken de tijd nodig is.
Mogelijk is dan nog niet alles uitgezocht, wel wordt dan aangegeven welke mogelijkheden zijn verkend en waar nog eventuele vraagstukken zitten. Daarna volgt politieke besluitvorming en dat is aan het volgende kabinet.”
Er valt dus waarschijnlijk pas op z’n vroegst eind augustus meer duidelijkheid te verwachten over hoe en wanneer de box 3 verminderingen afgewikkeld gaan worden.
De Staatssecretaris schrijft verder: “In de tussentijd hoeven belastingplichtigen niets te doen, zodra er meer duidelijk is worden zij geïnformeerd. Belastingplichtigen voor wie de uitspraak gevolgen heeft, krijgen eerst van de Belastingdienst een brief.”
Kortom: vervolgacties zijn pas na de zomer nodig. Het is wel handig om alvast bewijsstukken van het werkelijk rendement in de afgelopen jaren te verzamelen voor wie verwacht een lager werkelijk rendement over box 3 vermogen te hebben dan het in de aangiften vermelde forfaitaire rendement.
drs. Wim de Kok
11 juni 2024
Geplaatst in:
Nieuws,
Lansigt