Per 2020 zijn nieuwe voorwaarden ingegaan voor ondernemers die te maken hebben met zogenaamde “intracommunautaire leveringen” voor de omzetbelasting. Dat zijn leveringen waarbij goederen van de ene naar de andere EU-lidstaat worden vervoerd.
Naast specifieke nieuwe regels voor voorraad op afroep en voor ketentransacties hebben veel bedrijven vooral te maken met nieuwe voorwaarden voor toepassing van het nultarief. Ik beperk me hier tot deze laatste nieuwe voorwaarden. De achtergrond van de nieuwe regels is vooral verduidelijking en stroomlijning van het handelsverkeer tussen lidstaten. Het kon tot en met 2019 namelijk gebeuren dat lidstaten de regels niet op dezelfde manier toepasten.
Geldig btw-identificatienummer en juiste opgaaf ICP
In Nederland gold al de eis dat de factuur een geldig btw-identificatienummer van de afnemer moet bevatten en dat de leverancier een juiste opgaaf intracommunautaire prestaties (opgaaf ICP) moet indienen. De rechter was daarin echter soepel. Nu is vanaf 2020 wettelijk vastgelegd dat aan die formele voorwaarden voldaan moet zijn. Indien daaraan niet voldaan is kan de leverancier het btw-nultarief niet meer toepassen. Het is dus van nog groter belang geworden te controleren dat het juiste btw-identificatienummer van de afnemer op de factuur vermeld staat.
Bewijs toepassing nultarief
In alle EU-lidstaten geldt vanaf 2020 een “weerlegbaar vermoeden” van vervoer naar een andere EU-lidstaat indien de leverancier minimaal twee niet-tegenstrijdige bewijsstukken kan overleggen die zijn afgegeven door twee verschillende partijen die onafhankelijk zijn van elkaar. Twee situaties zijn mogelijk:
Als de leverancier zelf het vervoer regelt, zal dit voor Nederlandse leveranciers niet veel nieuws betekenen. Het was al gebruikelijk dat de leverancier ervoor zorgt dat hij beschikt over een ondertekend CMR-document en een factuur van de vervoerder en/of een door de bank afgegeven afschrift van de betaling van het vervoer. Als de afnemer het vervoer regelt kan dat voor die afnemer en voor de leverancier een extra verplichting betekenen vanaf 2020. In dat geval moet namelijk naast de bij punt 1 genoemde bewijzen een extra bewijsstuk beschikbaar zijn. Binnen 10 dagen na de maand van levering dient de leverancier te beschikken over een schriftelijke verklaring van de afnemer dat hij de goederen heeft vervoerd naar een andere EU-lidstaat. Die schriftelijke verklaring van de afnemer moet bevatten: de datum van afgifte; de naam en het adres van de afnemer; de hoeveelheid en de aard van de goederen; de datum en plaats van aankomst van de goederen; de identificatie van de persoon die de goederen namens de afnemer aanvaardt.In dit geval is het niet zo dat het ontbreken van zo’n vervoersverklaring van de afnemer direct leidt tot het niet mogen toepassen van het nultarief. Maar de leverancier staat zonder zo’n vervoersverklaring wel een stuk zwakker tegenover de belastingdienst. Zonder die vervoersverklaring is niet voldaan aan het wettelijke bewijsvermoeden en is de leverancier dus afhankelijk van de vraag of de inspecteur de andere bewijzen voldoende vindt.
Actie en meer informatie
Voor Nederlandse bedrijven met intracommunautaire leveringen waarbij de afnemer het vervoer regelt, is het dus van belang tijdig voor de nieuwe vervoersverklaring te zorgen. Sommige bedrijven hebben iets dergelijks al geregeld, maar voor de meeste leveranciers en afnemers in deze situatie is actie nodig in de onderlinge afspraken, systemen en administratie om deze nieuwe voorwaarden goed op orde te hebben.
Meer specifieke informatie voor uw situatie kunt u inwinnen bij uw adviseur.
28 januari 2020
Geplaatst in:
Nieuws