Het kabinet presenteerde op deze aangepaste Prinsjesdag de Miljoenennota 2021 en het Belastingplan 2021. De maatregelen in het Belastingplan 2021 zijn sterk beïnvloed door de coronacrisis. Deze voorstellen van het kabinet worden de komende periode in het parlement behandeld. De voorgestelde maatregelen treden per
1 januari 2021 in werking, tenzij anders is vermeld.
Van aanpassingen in de werkkostenregeling en de verdere verlaging van de zelfstandigenaftrek tot wijzigingen in de vennootschapsbelasting; ook voor ondernemingen hebben wijzigingen in het Belastingplan 2021 de nodige gevolgen. Lees hieronder waar u als ondernemer op moet letten.
Geleidelijke verlaging zelfstandigenaftrek
De zelfstandigenaftrek wordt verder afgebouwd. Dit wordt gecompenseerd door de verhoging van de arbeidskorting en de verlaging van de inkomstenbelasting.
De maximale zelfstandigenaftrek in 2021 bedraagt € 6.670 (2020: € 7.030). Vanaf 2021 wordt de zelfstandigenaftrek sneller afgebouwd dan in het Belastingplan 2020 was opgenomen. De zelfstandigenaftrek gaat in acht stappen van € 360, één stap van € 390 en acht stappen van € 110 omlaag naar uiteindelijk € 3.240 in 2036.
De zelfstandigenaftrek is een bedrag dat ondernemers in de inkomstenbelasting mogen aftrekken van hun winst, mits ze 1.225 uur hebben gewerkt als ondernemer en 50% van hun tijd in de onderneming hebben gewerkt. Met de zelfstandigenaftrek verlaagt u het bedrag waarover u inkomstenbelasting bent verschuldigd. Hierdoor hoeft u dus per saldo minder inkomstenbelasting af te dragen aan de Belastingdienst.
Beperking verliesverrekening vennootschapsbelasting
Op dit moment kan een verlies één jaar achterwaarts en zes jaar voorwaarts verrekend worden. Vanaf 2022 is het voornemen dat verliezen onbeperkt voorwaarts verrekenbaar zijn. De verliezen (zowel voorwaarts als achterwaarts) zijn tot een bedrag van € 1.000.000 aan belastbare winst verrekenbaar. Als de winst hoger is, zijn de verliezen slechts tot 50% van die hogere winst in een jaar verrekenbaar.
Let op! Een wetsvoorstel moet nog worden ingediend.
Baangerelateerde Investeringskorting (BIK)
Vanaf 2021 wordt het voor bedrijven aantrekkelijker om te investeren door middel van een Baangerelateerde Investeringskorting (BIK). Als bedrijven investeringen doen in bedrijfsmiddelen, dan mogen zij een percentage van die investeringen in mindering brengen op de af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen. De verdere details maakt het kabinet op een later tijdstip bekend.
Werkkostenregeling
Beperking vrije ruimte bij loonsom vanaf € 400.000
Per 1 januari 2020 is bij de vrije ruimte van de werkkostenregeling (WKR) sprake van een tweeschijvenstelsel:
Tot een loonsom van € 400.000 is de vrije ruimte 1,7% (in 2020 is dit tijdelijk 3%). Vanaf € 400.001 is de vrije ruimte 1,2%.Vanaf 2021 wordt het percentage van 1,2% verlaagd naar 1,18%. Het tarief in de eerste schijf blijft 1,7%.
Komen de vergoedingen en verstrekkingen uit boven de vrije ruimte, dan is een eindheffing van 80% verschuldigd.
Tip! Komt u met uw vergoedingen en verstrekkingen volgend jaar wellicht boven de vrije ruimte uit (loonsom meer dan € 400.000) en heeft u de mogelijkheid om deze naar voren te halen? Dan kunt u belasting besparen door het toepassen van de 1,2% dit jaar in plaats van 1,18% in 2021.
Gerichte vrijstelling voor omscholing
Door de huidige crisis benadrukt het kabinet het belang van scholing nog sterker. De gerichte vrijstelling voor scholing gaat vanaf 2021 ook gelden bij vergoedingen en verstrekkingen ten behoeve van scholing die voortvloeit uit vroegere arbeid. Dit betekent dat werkgevers vanaf 2021 scholingskosten van ex-werknemers onbelast kunnen vergoeden. Nu worden de scholingskosten gezien als loon uit vroegere dienstbetrekking en moet de werkgever hierover loonheffing afdragen. Deze verruiming geldt voor vergoedingen en verstrekkingen voor het volgen van een opleiding of studie met het oog op het genereren van inkomen.
Verduidelijking berekeningswijze kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA)
De kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA of investeringsaftrek) is bedoeld om investeringen van relatief geringe omvang te bevorderen. De hoogte van de investeringsaftrek is afhankelijk van het jaarlijkse investeringsbedrag. De investeringsaftrek is sinds 2010 niet altijd een percentage van het investeringsbedrag, maar bij sommige investeringsbedragen een vast maximumbedrag. Op dit moment blijkt uit de wettekst waarin de investeringsaftrek is opgenomen onvoldoende hoe deze moet worden berekend als sprake is van een onderneming die via een samenwerkingsverband, zoals een vof of maatschap, wordt gedreven.
Deze onduidelijkheid heeft geleid tot gerechtelijke procedures, waarin de Hoge Raad uiteindelijk uitspraak deed. De Hoge Raad oordeelt dat eerst het bedrag van de investeringsaftrek op basis van het totaal aan investeringen moet worden berekend. Vervolgens heeft de ondernemer recht op een deel van deze investeringsaftrek, naar evenredigheid van zijn aandeel in het totaal aan investeringen.
De Hoge Raad heeft echter een uitzondering gemaakt op deze berekeningswijze. Als de investeringsaftrek op basis van het totaal aan investeringen uitkomt op het vaste maximumbedrag, heeft de ondernemer recht op dit maximumbedrag. In dat geval is dus geen sprake van een herberekening van de investeringsaftrek naar evenredigheid. Het kabinet vindt dit onwenselijk en wijzigt de investeringsaftrek zo, dat de herberekening naar evenredigheid alsnog plaatsvindt. In het onderstaande voorbeeld is dit cijfermatig uitgewerkt.
Voorbeeld
Een ondernemer maakt deel uit van een vof en heeft recht op 50% van de overwinst. Ook heeft hij buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen. De vof heeft in een jaar € 40.000 geïnvesteerd. De ondernemer heeft dus € 20.000 (50% van € 40.000) in de onderneming geïnvesteerd. Daarnaast heeft de ondernemer € 60.000 in zijn buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen geïnvesteerd. Het totale investeringsbedrag is dan € 100.000. Hiervoor geldt het vaste maximumbedrag aan investeringsaftrek van € 16.307. Volgens de uitspraak van de Hoge Raad zou de ondernemer dit bedrag als investeringsaftrek mogen claimen. Op grond van de voorgestelde wetswijziging wordt dit bedrag als volgt herberekend: (50% x € 40.000 + € 60.000) / € 100.000 x € 16.307 = € 13.046
Tot slot heeft de wetgever duidelijk gemaakt dat de investeringsaftrek – in tegenstelling tot het oordeel van de Hoge Raad – per onderneming en niet per ondernemer moet worden berekend. Dit heeft gevolgen voor de ondernemer die meerdere ondernemingen drijft. Cijfermatig werkt de voorgestelde wetswijziging dan als volgt uit:
Voorbeeld
Een ondernemer drijft twee ondernemingen, een fietsenhandel en een manege. In een jaar investeert hij in beide ondernemingen € 40.000, waardoor het totale investeringsbedrag € 80.000 bedraagt. In dat geval bedraagt de investeringsaftrek volgens de Hoge Raad het vastgestelde maximumbedrag van € 16.307. Volgens de wetgever moet de investeringsaftrek per onderneming worden vastgesteld. De investeringsaftrek per onderneming is 28% x € 40.000 = € 11.200. De ondernemer mag hierdoor in totaal 2 x € 11.200 = € 22.400 aan investeringsaftrek claimen.
Tip! Investeren in uw onderneming of ondernemingen kan gevolgen hebben voor de omvang van de investeringsaftrek. Hierdoor kan het lonen om investeringen naar voren te halen of juist uit te stellen. Plan uw investeringen daarom goed en laat u adviseren.
17 september 2020
Geplaatst in:
Nieuws,
Prinsjesdag